door drs. Michèl de Jong
Het 60ste deel van de bewerkte dagboekaantekeningen van de spraakmakende journalist Willem Oltmans (1925-2004) beslaat de tweede helft van 1994. Sinds hij drie jaar eerder inzage had gekregen in de voorheen geheime BVD-documenten die aantoonden hoezeer hij sinds de jaren vijftig was tegengewerkt door Buitenlandse Zaken, stond Oltmans’ leven vrijwel geheel in het teken van zijn pogingen om hiervoor genoegdoening van de Staat te krijgen. Ondanks zijn vaak controversiële en onverstandige optreden wist hij belangrijke medestanders om zich heen te verzamelen, zoals PvdA-senator Erik Jurgens en D66-kamerlid Gerrit Jan Wolffensperger, die zich achter de schermen hevig inspanden om hem te helpen. Als klap op de vuurpijl werd Oltmans op 11 augustus 1994 persoonlijk ontvangen door Ruud Lubbers. In de nadagen van zijn regeringsperiode bood de premier hem honderdduizend gulden als compensatie, maar dit bod werd door Oltmans weggehoond met de legendarische woorden ‘Een ton is voor de postzegels, mijnheer Lubbers!’. Verder toog hij voor de tweede keer dat jaar naar Zuid-Afrika om zijn ‘beste vriend’ Peter van de Wouw te bezoeken, maar deze reis viel deels in het water door de gespannen sfeer tussen Oltmans, Peter en diens levenspartner Edwin van Wijk. Na met ruzie te zijn vertrokken bij zijn eerdere uitgevers Wim Hazeu en Jan Mets, vond Oltmans dat najaar onderdak bij de uit de krakersbeweging voortgekomen uitgeverij Papieren Tijger in Breda, die tot op de dag van vandaag de onderhavige reeks memoires uitgeeft. Dit deel bevat zoals gebruikelijk een hele reeks bijdragen in de vorm van brieven, knipsels en gerechtelijke stukken, maar – voor het eerst – geen fotokatern.