Selecteer een pagina

Naar aanleiding van de open brief (zie hieronder) aan de fractievoorzitters in de Tweede Kamer aan de vooravond van de verkiezingen kwamen een paar vragen binnen over het verband met het spelletje generationeel monopoly. Hopelijk verduidelijkt dit stuk een en ander. Veel reacties uit de Nederlandse politiek op de open brief zijn er overigens niet geweest. Men gaat liever de toekomst in met onnodig feestelijk nivelleren en overbodig enthousiast bezuinigen. Wat zo jaren tachtig is, terwijl het de hoogste tijd is om Nederland vergrijzingklaar te maken. Veel problemen zijn relatief eenvoudig oplosbaar, maar omdenken is dan noodzakelijk van ‘hoe het gedacht was’ naar ‘hoe het worden kan’. De afslag naar de toekomst De huidige crisis duurt nu al bijna even lang als de Tweede Wereldoorlog. Maar zonder dat er een oplossing in zicht is. De les van na de oorlog lijkt vergeten: staten hebben rijke belastingbetalers nodig, banken rijke klanten en de pensioenstelsels hebben welgestelde jongeren nodig. Alleen zo zijn de financiële fundamenten met de noodzakelijke nieuwe producten en diensten voor een vergrijzende toekomst weer in orde te krijgen. Voorstellen om het pensioenkapitaal weer aan de samenleving verbinden zijn toe te juichen. Er zijn al vele initiatieven gaande om dit te bereiken. Maar het is onvoldoende, het stopt het grootste gat niet, het is steeds harder doorrijden op de rotonde van alledag zonder de afslag naar de toekomst te nemen. Met het meer verbinden van het pensioenkapitaal aan de basis wordt de financiële en demografische basis nog niet groter. En juist een grotere basis is nu dringend noodzakelijk. Vergrijzing houdt in dat de getalsmatige verhouding ‘gepensioneerden ten opzichte van werkenden’ sterk verandert. Wanneer men zich de demografische opbouw van Europa voorstelt als een demografische piramide dan groeit de top terwijl de basis kleiner wordt. Stelt men zich deze demografische piramide voor als een financiële piramide dan is de financiële basis, steeds minder werkenden tegenover steeds meer gepensioneerden, nog veel sterker verstoord. Met als gevolg dat de stijgende zorgkosten, het aflossen van de staatsschulden en er rente over voldoen, het verdienen van de rendementen op de pensioenbeleggingen en pensioenpremies betalen onmogelijk begint te worden. Discussies over pensioenakkoorden, de eis om langer door te werken en -pensioenkortingen hebben betrekking op de top van de pensioenpiramide, niet op -verbreding van de basis. Gedoe over Europese schulden gaat niet over het belang dat het nog steeds rijke Nederland heeft bij welvarende handelspartners. Misschien belangrijker nog is de vraag of bezuinigen wel nodig is als het beleid rekening houdt met de eigenaardigheden van het Nederlandse pensioenstelsel. In veel berekeningen over de hoogte van staatsschulden ontbreken niet alleen de toekomstige kosten van de vergrijzing, maar ook de voor- of nadelen van het eens gekozen pensioenstelsel. Het netto financiële effect, bijvoorbeeld, van de ingrijpende bezuinigingsvoorstellen waar het eerste kabinet Rutte door ten val kwam was beperkt. Per saldo ging het om €6 miljard, zo maakte de Tilburgse hoogleraar Verbon destijds duidelijk. De dag na het mislukken van de begrotingsonderhandelingen in het Catshuis daalden de koersen, de Nederlandse pensioenfondsen zullen die dag meer kwijt zijn geraakt dan waar het met de nationale bezuinigingen om ging. Het een paar jaar parkeren van dit bedrag bij de Nederlandse staat had deze verliezen beperkt kunnen houden en wellicht bezuinigingen kunnen voorkomen. Maar zoiets mag niet, want DNB schrijft toetsingskaders aan de pensioenfondsen voor die het beleggen in ‘risicovrije’ staatsschulden stimuleren, terwijl Europa dan verordonneert dat dit niet in het eigen solide Nederland kan zijn. Want dan gaat Nederland over de internationaal afgesproken grens van 3%, die bepaald is zonder met de pensioenstelsels rekening te houden. Met de totstandkoming van de euro is destijds niet gekeken naar de sterk verschillende Europese pensioenstelsels. Ook het tegenwoordige bezuinigen, stimuleren of elkaar steunen houdt er geen rekening mee. Solidariteitspacten, voorgestelde Eurobonds of vastgestelde financiële grenzen die Nederlandse pensioenbeleggingen buiten beschouwing laten, komen ons duur te staan. Eerst zijn de Nederlandse pensioenpremies in banken en staatsschulden belegd. Daarna moesten de rijkere Europese staten, direct en indirect, hulp aan andere staten geven en de banken redden. Met als gevolg hogere belastingen en bezuinigingen. Het is dubbel betalen zonder dat deelnemers het hoge pensioen krijgen waar decennialang voor betaald is. De crisis rond staatsschulden is daardoor een pensioencrisis, want de staatsschulden zijn de aanvullende pensioenen. In Nederland is decennia lang verplicht gespaard en belegd voor het aanvullende pensioen. Deze zogenaamde kapitaaldekking is dat deel dat een ieder voor zich opbouwt. Andere landen hebben in Europa een veel groter deel omslagstelsel, waarbij de werkenden betalen voor de gepensioneerden. Helaas is de kapitaaldekking van onze aanvullende pensioenen deels ‘geïnvesteerd’ in een al verdwenen overconsumptie van staten die nu verwachten dat hun huidige werkloze jongeren de rekening gaan betalen. Maar ze worden daar niet toe in staat gesteld. Dit is de tragedie van het eindeloos verknopen van beleid, verwachtingen, modellen, verbanden en wisselwerkingen. Elk toekomstgericht economisch vergrijzingbeleid zou daarom heel simpel moeten beginnen met de vraag: maakt het de financiële basis van de pensioenpiramide groter? Ons beleid is nog steeds niet echt op de vergrijzende toekomst gericht, hoewel het probleem al langer bekend is. Standard & Poor’s kondigde in maart 2005 al aan dat de staatsleningen van de Verenigde Staten, Duitsland, Frankrijk en Groot Brittannië wel eens een ‘junk bond-status’ konden krijgen als deze landen geen maatregelen namen om de kosten van de vergrijzing op te vangen. Natuurlijk had Standard & Poor’s daar gelijk in. De Amerikaanse schuldenlast is bijvoorbeeld, rekening houdende met de toekomstige kosten van zorg en pensioen, hoger dan de Griekse. Investeringen in opkomende landen bieden geen soelaas, in het sterk vergrijzende China staan al meer dan 64 miljoen woningen leeg. Er zijn 2,1 kinderen per vrouw nodig om een bevolking stabiel te houden, dat wil zeggen niet buitensporig te laten vergrijzen of ontgroenen. Europa zit er ver onder. De demografische ontwikkeling, de ontvolking, zal economische krimp met zich mee brengen. Dat kan een zegen zijn, maar verhelpt niets aan het probleem van de betaalbaarheid van de pensioenen. De Verenigde Naties brachten in 2001 het rapport Replacement Migration uit. In het ene extreem zou men in Europa zonder immigratie moeten doorwerken tot ongeveer het 76ste levensjaar om in 2050 de verhouding werkenden tegenover gepensioneerden zo te houden als in 1995. In het andere extreem zijn er meer dan 700 miljoen mensen nodig om die verhouding op het niveau van 1995 te houden. Met vijf maal de hele huidige bevolking van Turkije, Marokko, Somalië en Tunesië samen is Europa er dus nog niet. Dit rapport kwam voor de crises tot stand, het is dus nog veel erger, want een crisis heeft een negatief gevolg op het geboortecijfer. In Europa is de ontvolking het sterkst in Duitsland. De export en de pensioenen van onze buren gaan ten koste van een levensvatbare toekomst. Volgens een OECD-rapport zal 74% van de Duitse bevolking in 2030 ouder zijn dan 65 jaar of jonger dan 15 jaar. Dan moet elke werkende Duitser in 2030 drie anderen onderhouden. Nu al hoge pensioenen zullen er zelfs, volgens het Rentenversicherungsbericht 2011, tot 2025 nog met 35 procent toenemen. Hoewel het in Duitsland economisch zeer goed lijkt te gaan zal het duidelijk zijn dat een economische groei niet houdbaar is bij een sterk afnemende bevolking. Werkenden hebben weinig tot niets gemerkt van de economische voorspoed. Slechts ongeveer veertig procent van de Duitsers werkt nog. Daarvan hebben meer dan 6 miljoen niet-gepensioneerden een mini-job. Dit betreft werk met een inkomen dat zo laag is dat men er geen belastingen en premies over hoeft te betalen. Met lage lonen en minder mensen vallen de steeds hogere Duitse pensioenen, en de in toekomst sterk stijgende zorgkosten, niet te betalen. In Duitsland gaat de momentane economische groei ten koste van de financiële basis van de pensioenpiramide. Duitsland heeft dan ook voornamelijk een omslagstelsel. In Nederland is het omgekeerd. Hier tast de pensioenopbouw voor de aanvullende pensioenen, ongeveer de helft van het totale pensioen, de mogelijkheden tot economische groei aan. Daardoor kan er nooit genoeg voor de toekomstige pensioenen gereserveerd worden en verarmt Nederland. Begin april 2012 stelde Marco Folpmers, financieel risicomanager bij Capgemini Consulting en hoogleraar financieel risicomanagement aan de Universiteit van Tilburg, voor de pensioenpremies drastisch te verhogen. Hij stelde een premie voor die ‘aanvankelijk’ naar 35% mag stijgen. Anders zou de dekkingsgraad tot 2050 onder de 105% blijven en zouden jonge werknemers hun pensioen zien krimpen. Folpmers baseerde zich op de gangbare pensioenmodellen, onder meer van DNB, de controlerende instantie voor de pensioenen. Als de pensioenpremies naar 35% zouden stijgen dan zouden de belastinginkomsten tegenvallen, met als gevolg daar weer van: verdere bezuinigingen. Maar het heeft nog een ander gevolg, met de huidige economische ontwikkelingen in Europa maakt het beleggen buiten Europa aantrekkelijker. Wat dan weer onaangenaam doorwerkt op de Nederlandse economie. Belastingen worden pas geheven als de pensioenpremie als pensioen wordt uitgekeerd. Als een Nederlander privé aandelen bezit in een Europees bedrijf dan wordt dat belast in box 3. Wanneer een Nederlands pensioenfonds de verplichte pensioenpremie van diezelfde particulier investeert in een opkomend land, in de concurrent van dat Europese bedrijf waar die particulier in belegd heeft, dan gebeurt dit dus met vrijstelling van belastingheffing. Deze geïnstitutionaliseerde kapitaalvlucht maakt de basis van de pensioenpiramide kleiner en beperkt de betaalbaarheid van de pensioenen waar het juist om te doen is. Want in de opkomende landen betalen ze niet mee aan de Europese omslagstelsels. Belastingvrij pensioeninvesteren in een Chinees bedrijf voor een procentje meer rendement maakt onze AOW niet betaalbaar. Het komt er in feite op neer dat een Nederlands bedrijf geacht wordt verplicht pensioenpremies te betalen om dan op loonkosten, wat diezelfde pensioenpremies zijn, te concurreren met de eigen Nederlandse pensioeninvesteringen in het Chinese bedrijf. Terwijl de Nederlandse loonkosten stijgen naarmate men meer in Chinese bedrijven wenst te beleggen, moet men ook meer bezuinigen want het gevolg van beleggen in China van pensioenpremies is in dit systeem dat door de belastingvrijstelling de belastinginkomsten tegenvallen. Met als gevolg daar weer van een tegenvallende economische groei, lagere belastinginkomsten, hogere economische onzekerheid en een dringende noodzaak tot lagere pensioenen, hogere premies en verdere bezuinigingen. Dat deze bijzonder negatieve economische effecten vooral die landen treffen die een proportioneel sterk aanvullend pensioenstelsel bezitten is logisch. Het is ook pervers, maar dat schijnt in de mode te zijn. Nederland verarmt door het streven naar pensioenrijkdom en Europa bezuinigt zich in de problemen. Nu gaat het bij schulden nooit om de hoogte van de schuld maar om de mogelijkheid tot terugbetalen. Maar de overal in Europa nagestreefde economische groei zal ook niets oplossen wanneer het de basis van de pensioenpiramide niet vergroot. Dit valt het best te zien door een spelletje Monopoly te spelen waarbij het de bedoeling is het zo lang mogelijk te laten duren, terwijl er na verloop van tijd wat nieuwe deelnemers bij komen. Daarbij gaan andere spelers dan niet meer over het bord gaan maar blijven wel eigenaar van wat ze aangeschaft hebben. Zodra de spelers die begonnen alles onder zich verdeeld hebben, en het bord vol staat met huizen en hotels, dan valt er alleen maar verder te spelen door aan nieuwe deelnemers een groter kapitaal te verschaffen, dan eerder aan de eerste spelers. Zodat de later gekomen spelers het verblijf in woningen en hotels kunnen betalen en zich ook straten, steden, woningen en bezit kunnen verwerven. In de realiteit gebeurt het omgekeerde. Jongere deelnemers worden vooraf al belast met het weer vullen van de lege bank, terwijl ze het volle pond moeten betalen om het bezit van de oudere spelers te laten renderen. Met als gevolg de huidige Nederlandse situatie op de arbeids- en woningmarkt. Het langer over het bord jagen van arme beginners is ook geen oplossing. Langer doorwerken bespaart op de uitgaven aan de AOW maar het maakt de basis niet groter, noch zorgt het voor economische groei. Elk terugdringen van het begrotingstekort, elk streven naar economische groei, wordt verstoord door de wisselwerkingen met het pensioensysteem. Nederland moet gered worden van de onaangename bijwerkingen van het pensioenstelsel. Temeer daar de vergrijzing in Europa nu echt begint. Dat houdt een terugval in consumptie in. Hoewel gepensioneerden het tegenwoordig beter hebben dan vroeger is pensioen nog steeds een achteruitgang in inkomen. Investeren in het failliete Europa, of de armlastige USA, is met de laag gehouden rentestand onder de huidige condities niet rendabel. Dat kan het wel weer worden. Dan is het noodzakelijk op te houden met van belastingheffing vrijgestelde pensioenpremies buiten Europa te beleggen, zolang er in Europa landen met een deficit zijn. Waarbij het logisch, redelijk en fatsoenlijk is om de Nederlandse bijdrage aan Europa te verrekenen met de van belastingheffing vrijgestelde Nederlandse pensioeninvesteringen in Europa. Maar de kern blijft dat het in het Europese en in het Nederlandse belang is om eens te beginnen met investeren in producten en diensten die het vergrijsde Europa in de nabije toekomst nodig zal hebben. En wel op zo’n manier dat de jongere generaties zich de kosten van de vergrijzing kunnen veroorloven. Sander Boelens, november 2012


Boek(en)