door Wineke de Boer
Scènes die je de rest van je leven bijblijven, nu in het Nederlands
In het begin van Victor Hugo’s roman De lachende man dwaalt het 10-jarig jongetje Gwynplaine over een met sneeuw bedekte vlakte aan de kust van Engeland. Hij is blootsvoets, de grove kiel die hij draagt is het enige nog droge aan zijn lijf. Het waait, het sneeuwt, het is midden in de nacht. Het jongetje zoekt mensen om hem te helpen maar vindt iets heel anders: een met pek bestreken lijk dat bungelt aan een galg. Wat later ziet hij een doodgevroren moeder met een zuigeling nog aan de borst en wanneer hij uitgeput aankomt bij een stadje, blijven alle deuren voor hem gesloten. Kortom: voor subtiliteiten moet je bij Hugo niet zijn.
Toch ga je, ook als 21ste-eeuwer, helemaal met hem mee. Het toont het meesterschap van de Franse volksschrijver. De lachende man (L’Homme qui rit) verscheen in 1869 en is geschreven tijdens Victor Hugo’s ballingschap op het kanaaleiland Guernsey. Het zeshonderd pagina’s tellende boek is nu door Tatjana Daan voor het eerst in het Nederlands vertaald. Daan voorzag haar vertaling van meer dan vijfhonderd voetnoten. Die zijn nodig ook. Geen Franse sociale roman immers, zonder een lesje politieke geschiedenis. Hugo situeert zijn verhaal aan het eind van de 17de eeuw, ‘in de tijd dat mensen een beetje meer wolven waren dan nu. Maar veel scheelt het niet’.
Na de helse sneeuwtocht is er redding. Filosoof, kwakzalver en misantroop Ursus ontfermt zich over Gwynplaine en de door hem meegenomen baby. Ze worden gelukkig samen. Van Engelse ‘lords’ en hun minnaressen, het gekonkel aan het hof en de intriges hebben zij geen weet. Hoewel Gwynplaine niet is wie hij dacht te zijn, is De lachende man geen klassiek ‘rags to riches’-verhaal. Daarvoor is Hugo te realistisch, te bitter ook.
Heerlijk om weer eens deze schrijver te lezen die mateloos hoog inzet, zijn tomeloze energie en zijn kwaadheid over onrecht kan omzetten in huiveringwekkende scènes die je de rest van je leven bijblijven.