Vernieuwend essayist geworteld in een traditie
Rudy Kousbroek (1929-2010) wordt vooral herinnerd vanwege zijn essays. Hij ontving daarvoor meerdere prijzen, waaronder de Essayprijs van de gemeente Amsterdam (1969), de P.C. Hooftprijs (1975) en de Jan Hanlo Essayprijs (2005).
Sinds 2010 wordt er ieder jaar op initiatief van uitgeverij Augustus, NRC, De Gids en De Rode Hoed een Kousbroek-lezing georganiseerd, uitgesproken door een toonaangevend essayist en aansluitend bij thema’s uit het werk van Kousbroek. Hiermee wordt de herinnering aan van de belangrijkste essayisten die Nederland heeft voortgebracht levend gehouden.
Dat Kousbroek na zijn dood nog actueel is, blijkt uit de in december 2017 verschenen dissertatie van Rudy Schreijnders Rudy Kousbroek in de essayistisch-humanistische traditie. De belangrijkste vraag die Schreijnders in zijn promotieonderzoek stelt is: ‘In hoeverre kan de essayist Rudy Kousbroek worden beschouwd als representant van de essayistisch-humanistische traditie waartoe ook Montaigne en Multatuli kunnen worden gerekend?’
Schreijnders typeert zijn onderzoek als een literair- of cultuurhistorische studie. Hij maakt een interpretatieve historische en vergelijkende reconstructie van het essay en plaatst het essay in de humanistische tradities. Het definiëren van ‘essay’, ‘humanisme’ en ‘traditie’ blijkt echter nog niet zo eenvoudig. ‘Wat een essay precies is, is moeilijk te zeggen,’ schrijft hij.
De definitie van essay
Voor de theorievorming maakt hij onder andere gebruik van De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 200 essays, de bloemlezing die Joost Zwagerman in 2008 samenstelde. Schreijnders citeert uit Zwagermans inleiding: ‘Bij Nederlandse essayisten wijst Joost Zwagerman (…) op continuïteit: Multatuli is erflater en voorbeeld voor auteurs als Gerrit Komrij, Hugo Brandt Corstius en Willem Frederik Hermans en Zwagerman ziet Multatuli’s Ideeën als een oerbron voor de essayistiek in Nederland.’ Zwagerman omschreef in zijn inleiding tot de bloemlezing het essay zo: ‘Denken op persoonlijke titel, zonder strikt wetenschappelijke pretenties maar met des te meer aandacht en liefde voor de vorm, de stijl – dát tekent doorgaans de essayist.’
Schreijnders vindt bij de (taal)filosoof Ludwig Wittgenstein in zijn Philosophische Untersuchungen een alternatief voor het eenduidig definiëren van begrippen. Wittgenstein gaf als voorbeeld dat familieleden op elkaar kunnen lijken en van elkaar kunnen verschillen, maar dat er toch een samenhang is. Hij noemt dat ‘familiegelijkenissen.’ Voor zijn definitie van het essay laat Schreijnders het bij de constatering dat er ‘familiegelijkenissen’ tussen essays bestaan, waardoor ze soms het ene dan weer het andere kenmerk met elkaar gemeen hebben.
Het doorgeven van waarden
Ook ‘humanisme’ blijkt lastig te definiëren. Een belangrijk kenmerk is het recht van de mens om alles te bevragen en te bekritiseren zonder inmenging van staat of kerk. Het zijn de ideeën uit de Verlichting en uit het vrijdenken. Het zoeken naar waarheid staat centraal. Schreijnders betoogt dat het essay als vertegenwoordiging of belichaming van humanisme kan worden opgevat. Traditie en humanisme hangen nauw samen, want in het humanisme is het doorgeven van waarden van wezenlijk belang. Traditie komt uit het Latijn: trádere. Dat betekent overleveren, doorgeven. Het belangrijkste argument om bij essays te kunnen spreken van een traditie is dat ‘essayisten zich bewust zijn van en reageren op eerdere essayisten’.
Aan de hand van vijf kenmerken toont Schreijnders aan dat zijn drie essayisten als representanten van de essayistisch-humanitistische traditie beschouwd kunnen worden. Bij hen is de blik gericht op de wereld en de mens. Een kritische kijk op die wereld en op zichzelf is daarbij cruciaal. Bovendien kijken zij ‘over de grenzen’ van literatuur en filosofie heen. De waarheid zoekende en autonoom denkende essayisten koppelen stijl en ironie aan het schrijven van hun essays; stijl om te overtuigen en ironie om te bekritiseren.
Aan de hand van deze kenmerken bespreekt Schreijnders werk en leven van zijn drie Michel de Montaigne, Multatuli en Rudy Kousbroek. Met deze structuur lijkt de dissertatie een invuloefening geworden: kruisjes zetten om de verwantschap tussen de drie auteurs in kaart te brengen. Maar het is meer dan dat: Schreijnders slaagt er in dat te doen aan de hand van sprekende voorbeelden en goed gekozen citaten.
Kritische kijk op religie
Schreijnders wijdt aan elke auteur een hoofdstuk. Dat over Kousbroek is het uitgebreidst en het overtuigendst. Naast het beschrijven en het afvinken van de vijf kenmerken gaat Schreijnders in op vijf beslissende momenten – kantelpunten – in het leven van Kousbroek. Een daarvan is de ‘afval van het geloof’. Al op zeer jonge leeftijd is Kousbroek kritisch op het geloof.
Het belangrijkste onderwerp in zijn essays blijkt de strijd tegen religie. Religie biedt volgens Kousbroek valse hoop: ‘religie speldt mensen wat op de mouw. Het steekt hem dat gelovigen vinden dat ze wel het recht hebben niet-gelovigen de morele les te lezen (en het liefst de wet voor te schrijven), maar menen zelf gevrijwaard te zijn van kritiek.’ In Hoger honing zijn zijn essays over religie verzameld. Bekender zijn de bundelingen Anathema’s (negen delen) en Fotosynthese (drie delen) die Kousbroek zelf samenstelde.
Stendhal en Lucebert
Schreijnders schrijft met aanstekelijk enthousiasme over de diverse onderwerpen in Kousbroeks essays. Mooi zijn de passages over schrijvers die hij bewonderde, zoals de Franse schrijver Stendhal en de Nederlandse dichter Lucebert. Bij Stendhal herkende hij de grote afkeer van religie en de liefde voor dieren. Lucebert bewonderde hij om zijn poëzie. Kousbroek stopte met het schrijven van gedichten nadat hij die van Lucebert las. Hierin valt de kritische kijk van de essayist, ook op zichzelf, te herkennen. Kousbroek: ‘Wedijveren met iemand als Lucebert, dat kon ik absoluut niet. De weinige navolgers die hij had zijn dan ook allemaal roemloos ten onder gegaan. Hij was een profeet, iemand die stemmen hoort. Hij was in elk geval zó’n komeet aan de hemel, dat hij mij als dichter volledig tot zwijgen heeft gebracht.’
‘Familiegelijkenissen’
In het laatste hoofdstuk komt Schreijnders terug op de ‘familiegelijkenissen’ tussen zijn drie essayisten. Hij concludeert dat de essays van Montaigne, Multatuli en Kousbroek inderdaad in de essayistisch-humanistische traditie passen. Van grote betekenis is daarbij dat Multatuli zich heeft uitgelaten over Montaigne, en Kousbroek over Montaigne en Multatuli.
Schreijnders schrijft dat alle drie in de essaytraditie vernieuwers genoemd kunnen worden: Montaigne is de grondlegger van het genre. Multatuli en Kousbroek vonden een nieuwe vorm; Multatuli presenteert zijn Ideeën als genummerde invallen en Kousbroek neemt in zijn Fotosyntheses een illustratie of foto als het beginpunt van het essay. De drie waren hun tijd vooruit. Montaigne schrijft voor het eerst over zichzelf. Dat was in de zestiende eeuw niet gebruikelijk. Multatuli kiest eveneens nieuwe onderwerpen, zoals feminisme en onderdrukking. Denk aan de inheemse bevolking in Nederlands-Indië. Kousbroek schrijft al heel vroeg stukken over brein en computer.
Inspiratie
Ondanks het schematische karakter van zijn dissertatie – elk hoofdstuk heeft dezelfde opbouw met de vijf kenmerken en een conclusieparagraaf – heeft Schreijnders een zeer leesbare dissertatie met goedgekozen citaten en voorbeelden afgeleverd.
Hij sluit zijn proefschrift af met de woorden: ‘Ik spreek tot slot de hoop uit dat de essays van Kousbroek, net als die van Montaigne en Multatuli, niet alleen voor mij maar voor een grotere groep humanisten en vrijdenkers inspirerend zullen zijn.’
Zijn gedegen boek zorgt ervoor dat Kousbroeks werk weer onder de aandacht komt. Het laat ook zien dat de essays van Kousbroek over onderwerpen gaan die ook nu nog actueel zijn. En wellicht inspireert hij nieuwe onderzoekers om andere essayisten in de traditie te plaatsen. Een voorzetje geeft hij al: Karel van het Reve en Bas Heijne. Een biografie over Kousbroek is er nog niet. Schreijnders heeft al veel interessant biografisch materiaal verzameld. Hij schrijft dat hij zijn archief met artikelen en boeken van en over Kousbroek daarvoor graag beschikbaar stelt. Hij zou die biografie natuurlijk ook zelf kunnen schrijven.
Rudy Schreijnders (1950) is literatuurhistoricus. Hij schreef dit boek als proefschrift bij het J.P. van Praag Instituut en de Graduate School van de Universiteit voor Humanistiek.
13-4-2018