Willem Oltmans (1925-2004) klaagde dikwijls dat hij door andere journalisten niet serieus werd genomen, maar was omgekeerd ook weinig complimenteus over zijn collega’s. Eén van de weinige vakgenoten die wél door zijn beugel konden was Pieter Jan Hagens, die Oltmans in 1996 regelmatig in zijn radioshow ‘Hagens!’ te gast had. Diezelfde Hagens, die na Oltmans’ dood een zeer bezienswaardige aflevering van het biografieprogramma ‘Hoge Bomen’ (te bekijken op YouTube) zou wijden, schreef een amusant voorwoord bij deze 63ste aflevering van diens Memoires.
Dat deze ongekend omvangrijke reeks ‘slechts’ een selectie uit Oltmans’ dagboekaantekeningen bevat, blijkt uit een vergelijking van dit deel met het boek ‘De Staat van Bedrog’ (Papieren Tijger, Breda 1997). Hierin publiceerde Oltmans al een ruime greep aantekeningen – uit de periode oktober 1994-november 1997 – over zijn toen nog lopende rechtszaak tegen de Nederlandse Staat. De teksten in dat boek zijn veelal nog uitgebreider dan die in de Memoires, waarbij opvalt dat de datering van sommige voorvallen afwijkt.
Een misschien nog wel interessanter boek om naast deze aflevering te houden is evenwel de terugblik die zijn advocate Ellen Pasman schreef, ‘Oud Zeer’ (Bert Bakker, Amsterdam 2002). Zij speelde vanaf eind 1995 een steeds grotere rol in het proces-Oltmans, en van de drie raadslieden die de journalist bijstonden kon zij overduidelijk het best met hun vaak lastige cliënt opschieten – vooral omdat zij diens gedrevenheid en verontwaardiging tot op grote hoogte deelde.
Waar Pasman uit courtoisie bepaalde zaken – bijvoorbeeld over de lang niet altijd even hartelijke verhoudingen tussen de advocaten onderling, alsook de stekelige correspondenties met het kantoor van de Landsadvocaat – niet in haar boek kon vermelden, citeert Oltmans zonder enige terughoudendheid uit gesprekken en brieven, die soms een ontluisterende kijk op het juridisch metier geven.
Het is weinig verbazingwekkend dat Oltmans’ gevecht tegen de Staat ook in dit deel centraal staat, en in de bijna 270 pagina’s aan bijlagen bevindt zich vrijwel het gehele procesdossier uit deze periode. Vooral de getuigenverklaringen zijn interessante kost, vooral omdat stukje bij beetje duidelijk wordt dat de vaak als querulant weggezette journalist geen spoken zag wanneer hij beweerde decennialang tegengewerkt te zijn in zijn beroep. Zo onderschreef voormalig first lady Ria Lubbers – die overigens maar met moeite naar de rechtszaal te krijgen was – bijna woordelijk Oltmans’ lezing van een incident dat twee jaar eerder had plaatsgevonden op een receptie in Jakarta, waarbij de Nederlandse ambassadeur ‘de grijze duif’ (Oltmans) vanuit het niets was aangevlogen.
Van belang was verder de getuigenis van oud-minister Chris van der Klaauw, die verklaarde dat hij in 1980 nog een missive had doen uitgaan waarin stond dat Oltmans als alle andere journalisten behandeld diende te worden. Die verklaring was zo opmerkelijk omdat de verdedigingslinie van de Staat er tot dan toe op neerkwam dat áls Oltmans al was dwarsgezeten, dit hooguit tot 1964 was gebeurd – en voor die periode beriep men zich op verjaring.
Indertijd trok vooral de zitting met Max van der Stoel veel media-aandacht, aangezien de eminence grise van de Buitlandlandpolitiek onparlementair van leer trok tegen Oltmans werd toen deze hem van ‘ingestudeerde leugens’ betichtte. Het vanuit menselijk oogpunt meest dramatische verhoor was echter dat van Henk Hofland, wiens jeugdvriendschap met Oltmans na een nooit helemaal opgehelderd incident in 1972 was omgeslagen in wederzijdse achterdocht. Hoewel zijn getuigenis van weinig belang was, leek het er even op dat de brouille tussen de twee bejaarde journalisten na bijna een kwart eeuw kon worden bijgelegd. Maar anders dan zijn proces tegen de Staat zou Oltmans’ vriendschap met Hofland definitief een verloren zaak blijken.