Selecteer een pagina

28 februari 1802 – 22 mei 1885

Victor Hugo was niet alleen één van de grootste schrijvers van de negentiende eeuw, de schepper van duizenden gedichten, vele toneelstukken en beroemde romans. Hij was ook een man met uitgesproken opvattingen over politieke en sociale misstanden.

Hugo zette zijn werk altijd ten dienste van een debat, een discussie over ideeën en opvattingen. Dat blijkt duidelijk in zijn jeugdwerken waarin hij een standpunt inneemt tegen de doodstraf. Ook in zijn volwassen werken merkt men vaak deze strijdvaardigheid. Zijn in Nederland bekendste werk, Les Misérables, bevat meerdere uitweidingen over de materiële en sociale ellende van het Franse volk. Vaak zijn Hugo’s helden overgeleverd aan een onverbiddelijke fataliteit en aan opgelegde beperkingen die te wijten zijn aan de maatschappij (Jean Valjean), aan de geschiedenis (Quatrevingt-treize, Drieënnegentig) of aan hun geboorte (Quasimodo in De klokkenluider van de Notre Dame).

Vanaf 1849 ongeveer wijdde Hugo zijn leven hoofdzakelijk aan drie onderwerpen: politiek, godsdienst en humane en sociale filosofie. Hij streefde naar verandering van de maatschappij en stelde de sociale ongelijkheid aan de kaak. Hij kritiseerde de rijken die er enkel naar streefden winst te maken zonder die winst opnieuw te herinvesteren in de productie. Dit werd hem echter niet in dank afgenomen door de bourgeoisie.

Hugo verzette zich ook tegen geweld, wanneer dit wordt gebruikt tegen een democratische macht (conform de Verklaring van de Rechten van de Mens). Hij vond geweld echter gerechtvaardigd tegenover een illegitieme macht. Vandaar riep hij in 1851 de mensen op tot opstand tegen Napoleon III. Zijn afkeer voor anarchie drukte hij als volgt uit in het blad L’Evénement, dat hij zelf stichtte: “Sterke haat tegen de anarchie, tedere en diepe liefde voor het volk.”

In hetzelfde jaar riep Hugo op tot verzet tegen Louis Bonaparte toen deze via een staatsgreep zijn macht nog verder versterkte. Maar het verzet kwam niet van de grond en Hugo vluchtte naar Brussel, later naar Jersey en Guernsey. Op Guernsey schreef hij in 1866 Travailleurs de la mer (Werkers van de zee), een groots epos over het harde leven van de vissers op het eiland.

Victor Hugo’s godsdienstige opvattingen veranderden in de loop van zijn leven. Beïnvloed door zijn moeder was Hugo in zijn jeugd een katholiek en uitte hij respect voor de kerkelijke hiërarchie en autoriteit. Hij evolueerde vervolgens naar een niet-praktiserend katholiek om uiteindelijk steeds meer antipapale en anticlericale opvattingen te uiten.

Bij de dood van zijn zoons Charles en François-Victor stond Hugo erop dat ze begraven zouden worden zonder priester of kruisbeeld, en hij legde hetzelfde vast in zijn testament. Hoewel Victor Hugo geloofde dat het katholieke dogma verouderd en stervende was, heeft hij nooit de Kerk rechtstreeks aangevallen. Hij bleef bovendien een zeer religieus man die sterk geloofde in de kracht en de noodzaak van het gebed.

Tijdens zijn ballingschap hield hij zich bezig met het spiritisme (o. a. seances om in contact te treden met zijn verdronken dochter). In latere jaren evolueerde hij naar een rationalistisch deïsme, verwant aan het deïsme van Voltaire.

In 1869 verscheen de roman L’Homme qui rit (De lachende man) die opnieuw aanknoopte bij de politieke en sociale kritiek van Les Misérables. De roman toonde een kritisch beeld van de aristocratie. De roman was echter niet zo succesvol als de vorige en Hugo merkte zelf al de afstand die ontstond tussen hemzelf en literaire tijdgenoten als Flaubert en Zola, wiens naturalistische romans in populariteit de zijne overstegen.

In 1870 keerde Victor Hugo terug naar Frankrijk nadat Napoleon III bij Sedan verslagen was en de Derde Franse Republiek was geïnstalleerd. Zijn inhaal in Parijs was triomfantelijk. Hij werd als een ware nationale held ingehaald. Hij werd verkozen in de Assemblée nationale, maar moest na een tijd vaststellen dat ook dit regime voor hem teleurstellend was, waarop hij zich terugtrok uit de actieve politiek. Op korte tijd beleefde hij de belegering van Parijs, kwam hij een milde beroerte te boven, werd zijn dochter Adèle in een krankzinnigengesticht opgenomen en stierven zijn twee zoons Charles en François-Victor. Ondanks deze persoonlijke verliezen bleef Hugo zich inzetten voor zijn politieke ideeën. Hij wijdde de laatste jaren van zijn leven aan de bescherming van de communards (De ‘Commune van Parijs’ was een revolutionaire regering die heerste over de stad Parijs van 18 maart 1871 totdat ze bloedig werd neergeslagen op 28 mei van datzelfde jaar.) en aan de bewaring van zijn manuscripten voor het nageslacht.

Tijdens de laatste jaren van zijn leven bleef hij ook schrijven. Zo publiceerde hij in 1870 Religions et religion (over de grenzen en mogelijkheden van de wetenschap), in 1872 L’année terrible (een poëtisch commentaar op de Commune), in 1873 zijn laatste roman, Quatrevingt-treize, (met een onderwerp dat Hugo tot dan toe had vermeden: de Terreur na de Franse Revolutie), in 1877 L’Art d’être grandpère en in 1881 Les Quatre Vents de l’esprit.

Victor Hugo overleed op 22 mei 1885 op 83-jarige leeftijd. Zijn dood gaf aanleiding tot nationale rouw. Zijn lijkkist stond enkele dagen onder de Arc de Triomphe, vanwaar hij onder massale belangstelling werd vervoerd naar zijn laatste rustplaats in het Panthéon. Men schat dat zo’n drie miljoen mensen hem de laatste eer hebben bewezen.

[Bronnen: Wikipedia en Kunstbus]